- partij
- {{partij}}{{/term}}1 [met betrekking tot strijdende personen] party ⇒ side2 [politiek] party3 [met betrekking tot personen die een overeenkomst aangaan] (contracting) party4 [onbepaalde hoeveelheid] set ⇒ bunch, 〈met betrekking tot goederen〉 batch, 〈met betrekking tot goederen〉 lot, 〈zending〉 consignment, 〈zending〉 shipment5 [muziek] part6 [spel] game7 [feest] party8 [huwelijkspartner] match♦voorbeelden:1 〈juridisch〉 de aangeklaagde partij • the defendant〈juridisch〉 de eisende/klagende partij • the plaintiffde strijdende partijen • the warring partiesbeide partijen horen • hear both sidespartij kiezen • take sidesook partij kiezen voor/tegen iemand • side with/against someonegeen partij kiezen • not take sides〈ook figuurlijk〉 partij zijn in een conflict • be involved in/be party to a conflict2 de communistische partij • the communist partynaar een andere partij overlopen • go over/ 〈pejoratief〉defect to another partyboven de partijen staan • be impartial3 de partijen komen overeen dat … • the (contracting) parties agree that …4 bij/in partijen verkopen • sell in lotsin grote partijen aankopen • purchase in bulk5 zijn partij(tje) meeblazen • 〈zijn aandeel bijdragen〉 pull one's weight, do one's share/bit; 〈zijn mannetje staan〉 stand up for oneself6 een gewonnen partij • a win7 een partijtje geven • give/throw a party8 een goede partij • a good match¶ goed/slecht partij geven • give a good/poor account of oneselfvan de partij zijn • join in (with something)
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.